woensdag 14 december 2011

Wandeling 3

Er moest iets gebeuren,  hier blijven zitten zou hen beiden de kop kosten. Ze zou de vrouw voor kunnen stellen dat ze hulp ging zoeken maar in haar achterhoofd wist ze dat de vrouw het hier alleen niet zou redden.  Vuur,  ja vuur dat had ze nodig om hier nu  te overleven. Ze zou de vrouw op deze manier  warm kunnen houden tot de ochtend en dan hulp gaan zoeken. Ze keek de duisternis in zoekend naar dorre stuiken.
“ ik ga hout sprokkelen.” zei ze zacht tegen de vrouw. “ we moeten je zien warm te houden.“ houd je zaklantaarn aan zodat ik je weer terug kan vinden. ” Ze keek de vrouw aan om te zien of  de  woorden tot haar waren doorgedrongen. De vrouw reageerde met kleine knikjes. Het was overduidelijk dat  dit haar pijn deed, “ Ik ga nu,  ben zo weer terug” . Ze pakte haar rugtas en begon het terrein te verkennen. Weer sloeg de koude wind toe, nu midden in haar gezicht. Haar neus nu ongevoelig. Haar mond happend naar adem.
Met haar handen vol kreupelhout kwam ze aan bij de gewonde vrouw. De vrouw reageerde niet en had haar ogen gesloten.  Ze besloot eerst een vuur te maken met de takken die ze had meegenomen. Het vuur brandde binnen enkele minuten maar de wind liet de brandende takken alle kanten opvliegen, ze was gebroken.
Daar stond ze dan, geen vuur, een zwaar gewonde vrouw, geen mogelijkheid om hulp in te schakelen en de kansen  op  onderkoeling en bevriezingsverschijnselen  zouden groot zijn. De gewonde vrouw zou de nacht zeker niet overleven.
Nu stapte ze op de vrouw af en duwde haar heen en weer onderwijl  de vrouw roepend. Het werkte, de vrouw kwam bij bewustzijn. Diep in haar geest had ze gehoopt dat de vrouw dood zou zijn, dan kon ze nu naar huis, niets aan de hand. Ze zou de autoriteiten inschakelen als ze terug was en die zouden het verder afhandelen. Maar nu moest ze handelen, ze wist alleen niet hoe.  Ze ging bij de vrouw zitten en sprak haar aan.
“Ik weet niet wat ik moet doen om je te kunnen helpen”
  -  “Ga je me hier alleen achterlaten?”
“Ik weet  het niet”
-    “Dat is eerlijk, mijn toestand ziet er slecht uit hè?”
“Ja, weet iemand dat je hier bent, ik bedoel, heb je iemand laten weten hoe laat je terug zou zijn?”
-   “ Misschien mijn buurvrouw, die heb ik verteld dat ik voor een korte wandeling de bergen in zou             gaan.  Als zij ziet dat ik nu nog niet terug ben.. Ik weet het  niet, we kennen elkaar niet goed.”
“Dat is balen, van mij weet niemand het.  Ik ben vergeten het bij de pub beneden te melden.”
-   “En nu?”
“Hoe moet ik dat nou weten! Ik kan je niet  op mijn rug meenemen.  Sorry dat ik zo pissig reageer, geef me even de tijd om na te denken. Hoe staat het met jouw pijn?”
-   “ Op een of andere manier lijk ik mijn lichaam niet meer te voelen,  maar  de harde  windvlagen duwen steeds tegen mijn rug en geven pijnschoten door heel mijn lichaam, het  doet echt verrekte zeer.”
“Oké, ik heb een idee, we komen hier niet weg en de wind heeft vrij spel. Ik ga  stenen verzamelen om de wind tegen te houden, dat scheelt minstens vijf graden. Misschien kunnen we dan zelfs nog vuur maken.”
   -“ Denk je echt dat we vuur kunnen maken?”
“Eerlijk? Ik weet het niet. Het stenen zoeken zal veel tijd kosten denk ik. En ik kan niet te ver van je weglopen om struiken te zoeken, de struiken die we gebruikt hebben kwamen al uit onze directe  omgeving  zo kon ik je terug vinden. ”
   - “ je maakt me dus blij met een dode mus?”
“Nee, de gedachte dat het misschien mogelijk is houdt mij overeind, misschien dat het jou ook kan helpen. Ik ga nu zoeken.”
  -“ Hoe heet je eigenlijk?”
“Marlies, en jij?”
   -“Petra.”
“ Oké Petra tot zo, en zorg dat je wakker blijft!”

vrijdag 9 december 2011

Wandeling 2

Na nog geen uur gelopen te hebben, voelde ze hoe de hete wind langzaam plaats moest maken voor haar tegenhanger. Een koude, straffe wind begon de bergen te veroveren.
Het weer in deze bergen  leek erg op dat van een woestijn. Overdag over de veertig graden om vervolgens een nacht in te gaan die zo koud is dat we in Nederland een  Elfstedentocht zouden organiseren.
Ook de zon zou zo verdwijnen en  haar achter  laten met een flonkerende sterren hemel als zaklantaarn.
Ze lag nu ver achter op haar schema. Het geitenpaadje waarop ze gelopen had, was een veel kortere weg naar huis en liep gelijkmatiger langs  de bergen. Nu stond haar nog een steile rotswand te wachten en een fikse afdaling, deels over een geitenpaadje en deels over stukgeslagen rotsen die tijdens eerdere lawines naar beneden waren komen stormen. Ineens liepen de rillingen haar over de rug en voelde ze hoe de koude wind van de nacht zich door haar kleding  heen boorde. Uit haar rugtas diepte ze een warm winterjack op, nam wat crackers en hield een kleine pauze om de situatie in zich op te nemen.
Ondanks haar jack bleef de wind grip op haar krijgen. Naast het klappertanden liet ook het gevoel in haar tenen het afweten. Ze moest nu in actie komen, warm blijven.  Haar eerste stappen voelden zeker, ze was geconcentreerd en de nacht was helder genoeg om gevaarlijke stukken op tijd te herkennen.
Na zo’n dertig meter struikelend over de rotsen ,  dacht ze rechtsboven op de rotswand een lichtje te zien knipperen. Vreemd, er was geen berghut in de buurt. Er was hier helemaal niets. Ze werd vast misleid door de sterren, en besloot haar weg te vervolgen die veel meer naar links liep.
Halverwege de wand keek ze om haar heen om zeker te zijn van de juiste richting. Weer zag ze dat lichtje rechts van zich. Nu op gelijke hoogte. Ze kon het niet langer afdoen met een misleidend spelletje van de sterren. Hier zat echt iemand goed vast.
Met een zucht draaide ze zich in de richting het lampje. Vermoeid en  met langzame stappen liep ze nu richting deze gloed waarvan ze wist dat het nooit goed nieuws kon zijn. Weer moest ze klauteren en de wind trotseren.  Ze was moe, koud had honger en moest nog zo’n eind. Dit kwam haar zo slecht uit. Ze wilde de nacht in haar vakantie huisje doorbrengen en niet in deze grillige bergen.
Een figuur doemde voor haar op. Eerst een rood jack, een gele capuchon, toen de vorm van het lichaam. Een vrouw. Ja het was een vrouw, zeker in de veertig en hoe ze er bij lag was niet zoals een menselijk lichaam in gezonde staat dat doet. Haar benen en armen lagen in vreemde standen en een zacht gekreun was te horen bij elke beweging die ze maakte
Ze ging voor de vrouw zitten en keek haar aan. De vrouw keek met paniek in haar ogen terug. Ze wisten het. Ze wisten het beiden maar geen van twee wilden er aan denken, laat staan het uitspreken.