donderdag 5 januari 2012

De wandeling

Na bijna twee uur stenen rapen voor een vuur korf en een muur, die de vrouwen beschutting zou bieden was Marlies klaar. Ze was warm geworden van de inspanning  en voelde niet de tintelingen in haar vingers die werden opengesteld aan de ijskoude nacht.  Elke keer als ze stenen had neergelegd rondom Petra, sprak  ze haar toe en wachtte net zolang op antwoord totdat ze zeker was dat ze bij bewustzijn was.  Nu ging ze naast haar zitten in de beschutte zone van de stenen.  Samen probeerde ze te praten over de  nieuwe situatie, de stenen hielpen goed en de gewonde vrouw had overduidelijk minder last van pijnscheuten. Toch leek ze steeds waziger te worden in haar uitspraken en begon haar ademhaling te reutelen.  Ze rilde niet, geen goed teken. Toch besloot Marlies naar de dorre struiken te zoeken. Zo kon ze haar eigen warmte een beetje vasthouden, door het sjouwen van zware stenen was ze gaan zweten en  had ze het vuur hard nodig om de koude lucht geen kans te geven haar lichaam te doen afkoelen naar een gevaarlijk niveau.   Vuur stond voorop, en voor een tweede keer die nacht trok ze er op uit.
Na bijna drie kwartier hout  hebben verzameld, was de eerste poging om  vuur te maken gelijk geslaagd. Een zucht van verlichting verliet haar lijf. Ze probeerde haar blijdschap te delen met de gewonde vrouw maar er kwam geen reactie.
Nu voelde Marlies haar polsslag maar er was niets. Geen warme lucht uit haar mond. Geen reactie na het schudden van het lichaam. De vrouw was dood. En Marlies stond er alleen voor. Ze had nooit mogen weg gaan en de vrouw veel vaker moeten  aanspreken. Maar deze gedachten waren zinloos geworden.  Ze voelde zich machteloos in deze vijandelijke omgeving, angst en een enorme eenzaamheid voerde haar de nacht in. Het vuur was nog de enige vonk die haar hoop gaf deze berg af te komen. 
Zo bleef ze die hele nacht zitten, in een onbekende, koude en duistere  omgeving die zich zo tegen  haar keerde.  Om wakker te blijven begon ze liedjes te zingen, geen top veertig songs maar liedjes uit haar kindertijd, de tijd dat alles nog veilig was en er geen zorgen waren.  Ze hield haar ogen strak op het vuur gericht, zodat ze niet de grote zwarte duisternis hoefde te zien, en de rotsen niet in enge monsters veranderden. Ze smeekte om die eerst zonnestralen van een nieuwe dag, waarna ze al doezelend de nacht doorbracht.
 Het duurde uren maar nu kwam toch langzaam het ochtendlicht in zicht. Een zware last viel van haar schouders. Direct  begon ze haar backpack in te pakken.  Steeds sneller zocht ze haar eigen spullen. Weg wilde ze, weg van deze vijandelijke berg,  de dode vrouw,  de herinneringen van deze nacht.
Eenmaal op weg, ging het lopen  traag, ze was  nog stijf van de kou en van het uren achtereen in een zelfde houding zitten. In de verte doemde de moeilijkste passage van die dag op. Een oude lawine die door  veel gruis en klein gesteente gekenmerkt werd. Dit zou haar laatste grote obstakel worden.
Aangekomen bij de lawine, bekeek  ze de meest gemakkelijke route die ze vinden kon, niet dat die er was, maar het ontwijken van nieuwe lawine moest mogelijk zijn. Stap voor stap liep ze de grind helling op, steeds gleed ze iets verder naar beneden dan waar ze haar voet had neer gezet.  Bij elke stap hield ze even stil, luisterde of ze iets hoorde rommelen en voelde of haar voet niet verder zou zakken. Ze was nu halverwege de lawine. Het grind was hier fijner en lag als een losse laag op de rotsen eronder. Net toen ze haar voet weer neer wilde zetten voelde ze hoe het grind onder haar andere voet het liet afweten. Een val. Drie meter. Vijf meter. Een ademhaling  stokt, een overmeesterende angst die bezit van je neemt, je handen openhalen aan stenen om houvast te vinden. Pas  na negen meter stijl naar beneden kwam ze tot stilstand. Ze voelde hoe het bloed door haar lichaam gierde. Stilte, het gruis was tot stilstand gekomen. Ze stond vast. Terug kon niet maar ze had geen idee hoe de overkant te bereiken. Nu negen meter lager, zou ze nooit bij het pad aankomen waar ze haar tocht kon vervolgen. Ze keek de diepte in, te stijl om die zonder ongelukken af te dalen. Dan toch door naar de overkant, een meter of vijf nog. Ze besloot op haar billen te gaan zitten en centimeter na centimeter zich naar de overkant te schuiven. Gruis en klein vallend gesteente bekogelde haar, ze lette er niet op, totaal gefocust over het halen van de overkant
En daar stond ze dan, bevrijd uit haar gevangenis. Nu de weg naar de pub nog zoeken het zou hooguit een uur lopen zijn  en dat met  schitterende plaatjes van de opkomende zon. Hoe kon de natuur toch zo wreed en mooi zijn tegelijkertijd.
Eindelijk in de pub aangekomen,  vertelde ze over de vrouw op de berg en voor ze het zelf nog maar door had werd er al een helikopter de lucht in gestuurd om de overledene van de berg af te krijgen. Enkele uren later hoorde ze dat de dode vrouw aan inwendige bloedingen was overleden. Het was haar schuld niet,  ze had er niets aan kunnen doen en nogmaals die dag viel er een last van haar schouders, schuldgevoel maakte nu plaats voor tranen. Terwijl ze naar huis liep ervoer ze de rijkdom van het leven. Die nacht zou ze niet vergeten maar het was voorbij, ze was veilig. Vlak bij haar huisje draaide ze zich om zodat ze die machtige berg nog eenmaal kon aanschouwen. Op het moment dat ze keek wist ze het al. Hier zou ze zeker terug keren.